De kleine wereld van
Jeroen Sprenger

Meisje - Moeder - Mevrouw 

1966 - Een bewogen jaar  

“Was 46 jaar, voelde me niet erg lekker. Dacht dat de overgang zich aankondigde. De dokter gebeld. Die deed echter een verrassende vaststelling. U bent in verwachting, zei hij. Zeg het nog maar even niet tegen de kinderen… ’s Avonds kwam Wim thuis. Ik lag nog steeds op bed en voelde me beroerd. Ik vertelde hem wat de dokter had gezegd. We waren een beetje nerveus over de reactie van de kinderen. Wat zouden die ervan vinden? Toen hij naar beneden kwam, vroegen ze hem: wat is er met mama? De dokter is ook al geweest. Ondanks het advies van de dokter vertelde hij toen dat ik in verwachting was. Léon zei: oh, dat is geen bezwaar. De meisjes waren enthousiast. En Jeroen begon direct de zaak in te delen. Die moet dan daar slapen en die moet dan daar heen. Kortom, tot onze opluchting was het helemaal geen probleem. We hadden ons voor niks even zorgen gemaakt.

“Die misselijkheid ging naar verloop van tijd over. En zo is Esther op 15 augustus 1966 geboren, Maria ten Hemelopneming. Pater Merk, een van de paters van de Dominicuskerk, kwam langs. Ik schepte een beetje tegen hem op: heb ik dat niet mooi gedaan? Ze is altijd op zondag jarig. Ik hield wel direct een slag om de arm. Zolang als het duurt, zei ik erbij. Het was toen al in discussie of de viering van Maria ten Hemelopneming niet verschoven zou worden naar de eerstvolgende zondag. Allerheiligen was al zijn zondagsstatus kwijt. Maar pater Merk had er nog een rotsvast vertrouwen in. Oh, zei hij, dat wordt nooit afgeschaft. Maar het was wel mooi de laatste keer.

“Heb de kinderen allemaal vier maanden zelf gevoed. Ik had nooit een flesje in huis. Bij Léon, die bijgevoed moest worden, lepelde ik wat uit een eierdopje. Zo deed ik dat ook later bij de anderen. Maar Esther dronk niet en daarom moest ik nadat de kraamverzorgster was vertrokken op de fles overstappen. Gien en Marleen vonden dat prachtig. Konden zij hun zusje de fles geven. Maar dat duurde niet lang. Dat beetje wat Esther dronk spoog ze weer uit. Ik dacht, ze kunnen het niet. Ging toen haar boven voeden, omdat ik het idee had dat het daar wat rustiger zou zijn. Maar ook dat hielp niet. Toen de wijkzuster kwam wees ik haar op de vlekken op het aquarium, die waren ontstaan van het gespuug van Esther. Zij vroeg bezorgd: spuugt ze met een boogje? Toen ik ja zei, raadde zij aan direct de dokter te bellen. Nu zou hij de volgende dag komen, dus ik vond dat het nog wel even kon wachten. ’s Avonds vertelde ik Wim wat de wijkzuster had gezegd. Die raadde me aan het wel aan de dokter te zeggen, maar er niet bij te zeggen dat ik het van de wijkzuster had. Die kende de artsen wel een beetje. Van een verpleegster of wijkzuster zouden die niet zo snel iets aannemen, hoe groot hun praktijkervaring ook was. De dokter kwam en ik legde hem uit dat Esther maar blijft spugen, met een boogje. Is het een jongetje dan, vroeg hij. Inwendig was ik woest. Verdraaid man, je hebt haar zelf gehaald, dacht ik. Ik was echt bang, je las en hoorde van wiegendood, ze spoog, ze hoestte. We sukkelden dus nog even door.[1]

“Léon was in die tijd thuis. Hij had net zijn HBS-diploma gehaald en wachtte op zijn oproep voor militaire dienst. Esther had weer eens gespuugd, ik hield het niet meer uit en vroeg hem snel de dokter te halen. Ik was zo bang dat ik haar kwijt zou raken. De dokter zei, breng haar dan maar naar het ziekenhuis. Ik belde Bert de Rijk, die toevallig thuis was. Hij bracht ons naar het ziekenhuis Oudenrijn. Ik gaf haar daar af en kreeg te horen: komt u morgen maar op bezoek. De volgende ochtend werd ik echter gebeld: u kunt niet komen, want ze wordt zo geopereerd. Die meid had alle zusters ondergespuugd. Toen was iedereen de ernst van de zaak helder. Bij de operatie is haar maagportiertje gekliefd. Nu konden we met de voeding van voren af aan beginnen. Zes, zeven weken was ze.

“In de politiek is er in die tijd ook van alles aan de hand. In de nacht van 13 op 14 oktober viel het kabinet-Cals, de nacht-van-Schmelzer. Léon volgde het hele debat voor de televisie. Die hadden we overigens nog maar een paar maanden eerder, net voor het Wereldkampioenschap Voetbal in Engeland, gekocht. De volgende ochtend was hij niet lekker. Eerst dacht ik dat het met het opblijven te maken had. Maar de dokter constateerde dat hij een acute blindedarmontsteking had. Hij dus ook naar het ziekenhuis, naar het Diaconessen. Intussen ging het werk gewoon door. Wim ging met hem naar het ziekenhuis, terwijl hij de opdracht had om het commentaar van NKV-voorzitter Jan Mertens op de val van het kabinet van het Journaal te verslaan. Dat moest Jeroen toen doen. Mertens’ ‘onbegrijpelijk, onverstandig, onverantwoord’ kwam zo op de voorpagina van de krant terecht.

“De zondag daarop gingen Wim en ik samen naar het ziekenhuis Oudenrijn, waar Esther op een kamer lag met vijf of zes andere baby’s, jongetjes en meisjes door elkaar. Vanachter een raam konden we naar haar kijken. Eerder hebben we daar gelachen om een vader die naast ons boksbewegingen maakte in de richting van zijn zoontje: kom op, Cassius Clay… Maar deze keer kwamen we niet zo ver. Op weg naar het ziekenhuis moesten we de Weg der Verenigde Naties oversteken. We stonden keurig bij het zebrapad te wachten. Toen alle auto’s stil stonden, staken we over. Halverwege zag ik echter een auto aankomen, vanaf de kant van de brug. Ik dacht die stopt wel, maar nee hoor, hij rijdt me aan. Wim, die toch altijd een beetje getint was, had ik nog nooit zo bleek gezien. Vroeg hem, waar hij gelegen had… Toen kwam die chauffeur en zei: ik kan er niks aan doen, mijn remmen deden het niet… Dan moet je niet in zo’n auto rijden, reageerde ik nogal vinnig. Voor Wim was dat een opluchting, hij was bang dat ik niet bij kennis zou zijn.

“Het was een hele consternatie op de weg. Ik kon zelf niet opstaan. Toevallig had mevrouw Brederode het gezien. Die oversteekplaats achter het ziekenhuis is bij de Trumanlaan en het Atleeplantsoen. De familie Goossens en de familie Brederode, die buren waren in de Hendrika van Tussenbroeklaan, waren hier ook buren. Mevrouw Brederode kwam met een jas, waarop ik werd gelegd. Wat later kwamen er twee ziekenwagens, waardoor ik opeens weer aan mijn vader moest denken, die zaterdags in de Willem Passtoorsstraat zo mal kon doen met het stopcontact in de keuken. Dan deed hij alsof het een telefoon was. Dokter, er is een ongeluk gebeurd, kunt u snel komen met 24 ziekenwagens? Ik werd in één van de ambulances gelegd en zei tegen de ziekenbroeder: dag broeder, bent u dat? De man keek me verbaasd aan, maar het was de man die vrijdags Léon voor zijn blindedarm naar het ziekenhuis had gebracht…

“Mij werd gevraagd waar ik naar toe wilde. Het liefst wilde ik naar het ziekenhuis Oudenrijn, zodat ik dicht bij Esther zou zijn. Maar dat was niet mogelijk. Nou, dan maar het Hospitaal, zei ik. Daar was wel plaats. Dokter Kreuzer die in de Von Weberstraat op de hoek van de Robert Schumannstraat woonde, was al opgeroepen voor een andere patiënt en kreeg er zo snel eentje bij. Hij stelde vast dat mijn schouder was verbrijzeld. Daar zaten we dus. Esther in Oudenrijn, Léon in het Diaconessen en ik in het Militair Hospitaal.

“In die tijd hadden we een hulp, Aukje. “Kan je lassen?”, vroeg ze Léon toen hij van de HBS kwam. Dan had ze wel werk voor hem. Ze kwam nu elke dag om het huishouden te doen. De kinderen waren ook allemaal wat groter, dus het huishouden marcheerde verder wel. Zelf kon ik lange tijd niet zoveel doen met die verbrijzelde schouder. Nadat ik uit het ziekenhuis was, moest ik drie dagen per week naar de fysiotherapeut op de Karel Doormanlaan 110. Weet het nog precies. De eerste keer dat ik er met de bus heenging, stapte ik bij de dichtstbijzijnde halte uit. Maar toen moest ik die drukke weg oversteken, daar was ik bang van. Heb toen later een eerdere halte genomen, waardoor ik wat veiliger kon oversteken. Thuis moest ik dan oefeningen doen. Met mijn vingers tegen de wand opkrabbelen, steeds hoger. Als ik weer een record had gevestigd, dan zette één van de kinderen een streepje op het behang. De fysiotherapeut werd van drie keer twee keer per week. Na een jaar kon ik het huishouden weer runnen.

“Esther is nog een tijd in het ziekenhuis gebleven. Toen ze naar huis mocht is ze enkele weken bij Toos Bos in huis opgenomen[2]. Wim ging elke ochtend, voordat hij op de bus stapte, even langs. Tot Kerstmis is ze daar gebleven. Toen kon ik het weer aan. De kinderen konden zichzelf aardig redden en wat Esther betreft had ik veel hulp van Gien en Marleen. Zo was alles met Kerstmis bijna als vanouds. Maar wat een jaar is er aan voorafgegaan…"