De kleine wereld van
Jeroen Sprenger

Haagsche Courant 

Amstsgeheim - 6  

Johan Stekelenburg

Herfstvakantie 1993. Er wordt nog een afzakkertje genomen, na afloop van het FNV-congres. De voorzitter loopt naar mijn jongste dochter, dan negen jaar, en vraagt haar: weet je wel wat je vader doet? De meeste kinderen brengen dan van verlegenheid geen stom woord uit. Niet mijn dochter. Hij schrijft van die stomme verhaaltjes en jij leest ze voor, riposteert ze gevat. Het is even stil, maar dan barst Johan Stekelenburg tot mijn opluchting in een bulderende lach uit. Ik zag me als nieuwbakken spookschrijver al door de grond zakken…

Als collega’s zeiden we vaak tegen elkaar: het is een feest met die man te werken. Stekelenburg was een mediafenomeen. Waar die ook kwam, wat die ook deed, hij trok de aandacht van de media. Je kon wel proberen hem terzijde te schuiven. Maar dat was meestal tevergeefs. Zoals Koos Andriessen als minister van Economische Zaken mocht ervaren. Net als Bill Clinton nodigt hij de crème de la crème van het bedrijfsleven uit om een dag lang te brainstormen over globalisering van de wereldeconomie. De FNV-voorzitter wordt op het laatste moment uit het draaiboek geschreven. Voor Stekelenburg geen probleem. Dan gaat hij toch gewoon als belangstellende naar de door ons Koos Clinton-show gedoopte bijeenkomst in een Hilversumse tv-studio. Met zijn mooiste rode colbertje valt hij enorm op tussen de antracietgrijze pakken. Geen camera, geen microfoon, geen opschrijfboekje van de aanwezige journalistiek ontgaat het. Met als gevolg dat Andriessen hem bidt na de lunchpauze naast hem op de voorste rij te komen zitten.

Enige tijd later doet zich iets vergelijkbaars voor. Vier ambtenarenbonden willen een nauwere samenwerking aankondigen. Of Stekelenburg ook bij de persconferentie in Nieuwspoort wil zijn. Uiteraard, zegt hij. Maar mijn collega-bondsvoorlichters willen toch graag iets van de eer voor hun eigen voorzitter reserveren. Dus hij mag pas op het eind van de persconferentie wat zeggen. In het besef van de onverbiddelijkheid van de media maak ik me er niet echt druk over. En ik krijg gelijk. Zijn entree wordt gevolgd door alle camera’s. De spotlights gaan pas aan als hij het woord krijgt. In alle krantenstukjes wordt hij geciteerd. Terwijl slechts een enkele bondsvoorzitter in een enkel stukje wordt aangehaald.

Stekelenburg bewoog zich gemakkelijk in het openbaar. Zijn charme, zijn charisma deed menigeen voor hem innemen. Daarachter zat echter naast een groot inlevingsvermogen een fenomenale dossierkennis. Daar verkeek menigeen zich op. Er wordt in het Haagse wereldje van vandaag gediscussieerd over een scheiding tussen politieke en ambtelijke voorlichting. Zoals ze dat in Groot-Brittannië kennen. Maar wie het onderzoek naar het opleuken van het Irak-dossier volgt, wordt daar niet vrolijk van. Mijn ervaringen met Stekelenburg leren dat vorm en inhoud niet los van elkaar kunnen worden gezien. Je moet eerst weten waar je het over hebt, weten wat het voor mensen gaat betekenen, voordat je iets kan melden. Spookschrijverij, mannetjesmakerij, spindoctoring, het baat de politicus niet als er geen kerel in hem steekt. Politici die nog steeds op zoek zijn naar het antwoord op het Fortuyn-effect, kunnen in dat opzicht een voorbeeld aan Stekelenburg nemen.

Daan Vorán

_________ 

Eerder gepubliceerd in de Haagsche Courant van 28 september 2003

Nieuw Flinks is geweest

Onze nationale mannetjesputters wonen in Rotterdam. Geen woorden maar daden immers. Wat lees ik in het Rotterdams Dagblad van eergisteren. Mensen die in Rotterdam willen komen wonen moeten aantonen dat ze economisch gebonden zijn. Migranten moeten ook nog een inburgeringdiploma hebben. CDA’s ‘golden boy’ en wethouder Sjaak van der Tak heeft het gezegd. Ik vind het niks.

Enkele weken geleden wandelde ik met vrouw en dochters door Vorán’s Amsterdam. De jongedames hadden net het ouderlijk huis verlaten. Ter markering daarvan vond ik het zinvol ze te confronteren met hun ‘roots’. Ik zou Van der Tak dat ook willen aanbevelen. Het leert je veel over je eigen geschiedenis. Maar ook over stedelijke ontwikkeling.

In 1828 komt er een 18-jarige smidsknecht vanuit Essen naar Amsterdam om werk te zoeken in de scheepsbouw. Het is Johann Heinrich Vorhahn, die in 1840 trouwt met de timmermansdochter Helena Doncker en daarmee de stamvader wordt van het geslacht Vorán.

Betovergrootvader Johann Heinrich was gewoon economisch vluchteling. Hij zocht zijn heil daar waar er werk was. Maar waar je werk was, daar was ook je huis. De Amsterdamse scheepsbouw was toen gevestigd op de Oostelijke Eilanden Kattenburg, Wittenburg en Oostenburg. Dus woonde hij op Wittenburg.

Voor zijn zonen geldt dezelfde wetmatigheid: je woont zowat op je werk. Mijn overgrootvader is een varensgezel. Hij woont in de omgeving van de Nieuwmarkt. Daar zijn de kantoren van de rederijen, die later bijna allemaal opgaan in het Scheepvaarthuis. Daar treft hij ook zijn vrouw, een marktkoopvrouw die op de Nieuwmarkt emaillen pannen verkoopt. Woonhuis en marktkraam zijn nog geen 100 meter van elkaar. Pa op zee, ma op de markt, dat was de werkelijkheid van mijn grootvader. Die zich als roomse jongen in een overwegend joodse omgeving tot een bruikbare ‘sjabbes goj’ ontwikkelde. Opa wordt later ‘chef der brievenmalen’; hij sorteert de post op de treinen. Maar woont in Amsterdam Noord, kort bij de pont over IJ. Zodat hij snel bij het Centraal Station en de het aanpalende postkantoor kan zijn.

Pas met de generatie van mijn vader ontstonden de mogelijkheden verder van het werk te gaan wonen. Het openbaar vervoer werd beter, de eigen vervoersmogelijkheden kwamen financieel binnen bereik. Maar dat geldt nog steeds niet over de hele linie. Amsterdam is geen wereldhaven meer, Rotterdam wel. Een haven is een omvangrijke bundeling van economische dynamiek. Met ongelooflijk veel vraag naar flexibele arbeid. Mensen die een plaatsje zoeken in de Nederlandse samenleving moeten daar dus zijn. En die willen op een korte afstand ervan ook huisvesting. Vallen die onder de term ‘economisch gebonden’? Voor zichzelf wel. Voor de haven zijn ze onmisbaar. Maar welk bedrijf geeft ze een permanente verklaring van onmisbaarheid?

Ik kan iedereen aanraden eens door zijn eigen verleden te wandelen. Zeker bij politici kan enig historisch besef geen kwaad. Alleen zij die weten waar ze vandaan komen, weten waar ze naartoe gaan. Geen woorden maar daden, klinkt kordaat, maar het moet niet vervallen tot macho-politiek. De tijd van nieuw flinks is geweest.

Daan Vorán

__________ 

Eerder verschenen in de Haagsche Courant van ... oktober 2003