De kleine wereld van
Jeroen Sprenger

Haagsche Courant

Ambtsgeheim - 10  

Loonstrijd

De loonstrijd is de basis van de klassenstrijd. Ruim 30 jaar geleden kraaiden we het uit, de redactie van het gerespecteerde Amsterdams universiteitsweekblad. Onze honorering was gelijk getrokken met dat van een student-assistent. Het was een hele vooruitgang vergeleken met wat we hadden. De studentenbeweging kon in ieder geval tevreden over ons. Hadden we klassenstrijd bevorderd? We hadden hem in ieder geval niet tegengewerkt!

Dinsdag kreeg ik een indrukwekkende map van het ministerie van Binnenlandse Zaken. Daarin het rapport “Over dienen en verdienen” van de commissie-Dijkstal. Met twee handige brochures waarin de inzichten in 12 hoofdlijnen en 4 grafieken en tabellen wordt samengevat. Plus een uitnodiging voor een Diner Pensant, volgende week ergens op een van die kasteeltjes in de ring rondom Den Haag, over beloning en rechtspositie ambtelijke en politieke top. U begrijpt nu waarom die gebeurtenis van zo’n 30 jaar geleden bij me opkwam…

Mijn hart begon te gloeien bij zinnetjes als: het werken in het publieke domein is bijzonder, maar het blijft werk en daar moet een passende beloning tegenover staan… de erkenning van het maatschappelijk belang dient ook weerspiegeld te worden in de hoogte van het salaris…het is ongewenst en riskant werk op het topniveau te belonen op het middenkaderniveau van het bedrijfsleven of zelfs nog daaronder…op de langere termijn leidt het tot een erosie van de kwaliteit van openbaar bestuur en publieke dienst…een hoger salaris is billijk omdat vergelijkbare functionarissen in de semi-publieke sector aanzienlijk meer verdienen…de beloning moet meer in de pas lopen met de salarisontwikkeling in de marksector… Hoezeer kan ik het hiermee eens zijn J. Er doemden nieuwe perspectieven op die de somberheid naar aanleiding van het vastlopen van het Voorjaarsoverleg verdreven. Weliswaar gaan we langer werken, maar wel tegen een hoger salaris…

Sterft gij af, oude vormen en gedachten… we hoeven niet eens op de barricaden op. Een Diner Pensant is genoeg. Met zijn allen als Arthur’s Ridders van de Tafelronde in de eetzaal van een middeleeuws kasteeltje. Niet met de vuist op tafel, maar als Rodin’s Le Penseur de vuist om het hoofd rechtop te houden en de elleboog op de bovendij. En dan moeten we het in het bijzonder maar even hebben over de eenmalige discretionaire beloningen. Daarmee kan je zelfs af en toe boven het ministerssalaris uitkomen.

Waarom hoor ik Jan Marijnissen, Kees Vendrik en Lodewijk de Waal hier niet over? Het moet ze toch als muziek in de oren klinken. Of weten ze niet meer dat de loonstrijd de basis van de klassenstrijd is? En Alfred Kleinknegt laat ook al niets van zich horen. De productiviteit van de overheid moet nu toch met sprongen vooruit gaan?

Toen ik bijna euforisch dreigde te worden, wierp ik een blik op mijn salarisstrookje…Van iedere extra euro die ik ga verdienen, houdt mijn eigen werkgever 52 cent! Ik was weer ontnuchterd. De enige die hier wijzer van wordt is dus mijn baas. De staat verdrukt… Ik geloof dat ik toch maar niet naar het Diner Pensant ga…

Daan Vorán

__________ 

Eerder gepubliceerd in de Haagsche Courant van 20 mei 2004

Veenbrand

Er woedt een veenbrand in de samenleving. Onderzoeker Maurice de Hond mag die graag in kaart brengen. Half april vatte hij de stem van Nederland twee jaar na ‘Fortuyn’ aldus samen: twijfel aan het democratische gehalte, onvrede over de publieke dienstverlening, geen vertrouwen in de politieke leiders, kansen voor nieuwe partijen en Europa als Verweggistan.

Pak de uitslag van de verkiezingen voor het Europees Parlement er even bij. De conclusie kan niet anders zijn dan dat de veenbrand nog steeds voortwoedt. De opkomst mag dan wat hoger zijn dan de vorige keer, voor ruim zestig procent is Europa nog ver weg. Of is het democratische gehalte niet echt zichtbaar. De wel stemmende veertig procent zou bij Tweede Kamerverkiezingen een einde hebben gemaakt aan het zittende kabinet. Waarmee een gering vertrouwen blijkt in de politieke leiders van de coalitiepartijen. En met twee zetels voor klokkenluider Paul van Buitenen geeft zij aan dat een nieuwe partij met een charismatische leider inderdaad grote kansen heeft. Tegen deze achtergrond stapt CDA’s sterke man in Rotterdam, Sjaak van der Tak, als wethouder op. De hitte van de strijd in een grote stad verlaat hij voor een plekje in de bestuurlijke luwte van de nieuwgevormde gemeente Westland. Ik ben verbijsterd.

Ik besef dat ik misschien erg kort door de bocht ga. Maar soms ben ik ook maar gewoon burger. Die ziet ook geen verschil tussen de ene overheid of de andere, tussen politiek of ambtenarij. Van der Tak heeft in Rotterdam het CDA aan de Fortuyn-beweging gekoppeld. Daarmee de grondslagleggende voor de verkiezingsoverwinning van zijn partij bij de Tweede Kamerverkiezingen in 2002. Het aloude ‘geen woorden maar daden’ is mede door hem vertaald in ‘zeggen wat je doet, doen wat je zegt’. Onder zijn leiding is er een bestuurlijk akkoord tot stand gekomen met doelen waarop het College van Burgemeester en Wethouders later mocht worden afgerekend. Van der Tak heeft zijn landelijke bekendheid vergroot met een beleid om de vestiging van sociaalzwakke immigranten tegen te mogen gaan; het metselen van een muur rondom Rotterdam. Hij is kortom het boegbeeld van de nieuwe Rotterdamse politiek. Maar na nauwelijks twee jaar geeft hij zijn missie op. Kringen om hem heen zouden hem hebben aangemoedigd zijn talenten op Westland los te laten. Wat zijn dat voor mensen? In ieder geval hechten zij weinig waarde aan het opbouwen van vertrouwen in politieke leiders.

Er zit geen stabiliteit in de politiek-maatschappelijke verhoudingen. Een continue ‘concerted action’ van politici en ambtenarij is nodig om daarin verandering te brengen. Kluitjesvoetbal is aandoenlijk zolang het om de jongste pupillen gaat. Maar op het professionele niveau waarop de overheid moet presteren is het onaanvaardbaar. Toeschouwers willen herkenbare patronen, willen spelverdelers zien die de lijnen uitzetten. Als die zich aandienen willen zij daarin wel wat vertrouwen investeren. De bereidheid daartoe wordt er natuurlijk niet groter op als in bestuurlijke kringen clubtrouw niet meer tot de normen en waarden wordt gerekend. In ieder geval krijgen we zo de veenbrand nooit onder controle.

Daan Vorán

__________ 

Eerder gepubliceerd in de Haagsche Courant van 17 juni 2004