De kleine wereld van
Jeroen Sprenger

Folia-columns

In gesprek met mezelf

Hoe ik hier in Londen ben verzeild geraakt? Gewoon door Rotary, niets bijzonders. Hoe ik dat versierd heb, die beurs voor een jaartje studeren in Londen? Je lijkt die voormalige OBAS-voorzitter wel. Ik kon niet langs Hoppe lopen of hij schoot op me toe. Ja, ook met de vraag, hoe ik dat heb versierd. Nou eerlijk, het fijne weet ik er niet van. Ik heb gewoon gereflecteerd op een mededeling in Folia, nu bijna twee jaar geleden – december 1973 om precies te zijn. O, je slaat die kleine lettertjes over? Dat is dus niet zo verstandig. Ik kreeg een uitnodiging om eens te komen praten. Een paar weken later mocht ik weer langs komen. Kort erna kreeg ik bericht, dat ik aan het hoofdkwartier van Rotary International, dat ergens in de Verenigde Staten is gevestigd, zou worden voorgedragen, om als Rotary Fellow 1975/’76 te worden uitgezonden.

Toen begon een zenuwachtige tijd. Allerlei papieren moesten worden ingevuld met informatie over studieprestaties, waar men in Nederland terecht niets om geeft en in de Verenigde Staten juist erg veel. Wat voor informatie? Wel, of je de colleges goed volgt, of je goed oplet, of je een volwassen indruk maakt en meer van die toestanden. O ja, hoe zou ik het kunnen vergeten, of je aan sport doet… En al die informatie moest gedekt worden door een paar docenten, liefst hoogleraren natuurlijk. Later bleek ik toch nog wat vergeten te zijn. Ik kreeg een briefje uit Amerika… of ik op wilde geven wat mijn “honours” waren voor mijn kandidaats? Wat moest ik daar nu weer mee aan? Bij de uitreiking van mijn kandidaatsbul werd me wel meegedeeld, dat ik “tamelijk goed” examen had gedaan. Destijds vond ik dat nogal belachelijk, want een vriend van mij, die dezelfde cijfers had, kreeg de aantekening “vrij goed”. Vraag me niet wat het verschil is, want ik weet het niet. De Rotary Foundation, de club dus die de beurzentoestand organiseert, nam in ieder geval genoegen met mijn “fairly good”.

En dat deed ook de London School of Economics and Political Science. Want dat was de volgende stap. Toen men mij namelijk het groene licht had gegeven, moest ik toelating zien te verkrijgen tot de universiteit van mijn keuze. Ik stelde me nogal bescheiden op. Gewoonlijk – zo vertelden mij Rotary-insiders – vraagt men beurzen aan voor de universiteit, die het verst van Holland af ligt. Maar ja, wat moet ik in de Verenigde Staten, in Japan of op Hawaï zoeken? De VS heb ik al van oost naar west en terug bekeken. Ik heb het daar wel zo’n beetje gezien. Aardige mensen allemaal, maar een beetje provinciaals ingesteld. Daar komt bij, dat het kunnen omgaan met een computer daar voor een sociaalwetenschapper een eerste vereiste is. Het omgaan met mensen komt later. Voor mij ligt dat allemaal even anders. En hier aan de LSE hecht men ook niet zoveel waarde – terecht natuurlijk – aan het computer-, aan het kwantitatieve element. En verder wilde ik altijd al een studie maken van de Britse arbeidersbeweging: de oudste ter wereld, maar enig in zijn soort. Nergens ter wereldheeft men die ondoorzichtige organisatie willen overnemen. Of die organisatie niet een beetje uit de tijd is? Ja, dat denken meer mensen. Helmut Schmidt hield onlangs een dergelijk betoog in een interview met The Guardian.

Ik weet het niet. Het gaat erom of de TUC en de aangesloten bonden op adequate wijze de belangen van hun leden behartigen. En wat de starheid van de bonden betreft: de Britse werkgevers zijn ook geen lekkere jongens. Daarbij vergeleken zijn Van Veen en Bakkenist zachte eitjes.

Wist je overigens dat de LSE is opgericht door Sidney Webb, de grote man van de Fabian Society. Het doel van de school, zoals Webb dat voor ogen stond, is verbetering van de samenleving door bevordering van de onpartijdige studie van de problemen ervan en door oefening van degenen, die beleid in actie moeten vertalen. Met onpartijdig bedoelde hij – Dahrendorf wees daarop in een welkomstwoord – sociaaldemocratisch, want uiteindelijk zou iedereen toch overtuigd worden van de juistheid van de sociaaldemocratische visie op de samenleving.

Dat is andere koek, dan het waardevrije gedoe van de Nederlandse sociale wetenschappers. Maar laat nu maar weer eens een “pinta Guinness” aanrukken.

__________ 

Eerder gepubliceerd in Folia Civitatis nr 7, 11 oktober 1975