De kleine wereld van
Jeroen Sprenger

Jeroen Sprenger over altijd integere vader Willem:

Te aardig voor vervelende gesprekken

Logo Appel & Boom

Beeldmerk Appel&Boom, rubriek in de Volksknar

 In Appel & Boom herbeleven Volksknar-kinderen de invloed van hun knar op huiselijk leven en beroepskeuze. Jeroen Sprenger (63), voorlichter tot in z’n botten in vele verschijningsvormen, maar vooral bij het Ministerie van Financiën, treffen we in café Hesp. Als vader Willem (1916 - 1979) daar maandagsmorgens elf uur binnentrad voor de wekelijkse sociaal-economische deelredactievergadering, trof hij zes collega’s al aan de koffie. ‘Mij maar een grote pils, Martin’, bestelde hij. Uit zes kelen: ‘Ons ook maar, Martin’.

Stille wateren, diepe gronden.

Willem Sprenger

Willem Sprenger, werkend aan zijn bureau in het Huis van de Arbeid, Oudenoord 12, Utrecht

‘Hoewel ik van jongs af journalist had willen worden, lijk ik toch minder op mijn vader dan op mijn moeder. ‘Stille wateren’, kun je van mijn vader goed zeggen. Van mij aan de buitenkant misschien. Maar ik maak toch wel helder wat ik van iets vind. ‘René Rippen, toen telexscheurder, zag hem één keer boos. Directeur Jan Damen wilde mijn vader ineens laten betalen voor de tweede telefoon thuis. Die stond daar sinds 1955 op de slaapkamer – vader was meer dan twaalfenhalf jaar correspondent in Utrecht – om tijdig gebeld te kunnen worden als kardinaal De Jong zou overlijden. Dat was een diensttelefoon. Niks betalen dus.’


Maar zowel Willem als jij zijn mensen die nooit ophef maakten, geen drukte of poeha, altijd bescheiden, voorkomend, hardwerkend, integer.

‘Ik probeer me nooit naar voren te dringen. Of dat goed geweest is voor m’n carrière… Nee, niet dat ik de politiek in had gewild. Misschien wel wat meer credits voor wat ik gedaan heb.’
 

Jouw appel heeft drie jaar dicht naast de stam gelegen, toen je als student redacteur was vanuniversiteitsblad Folia Civitatis. Daarna heb je alleen maar topbanen gehad in de voorlichting. Eerst Bouwbond FNV, toen FNV, Financiën, Algemene Zaken.

‘Met veel plezier, zonder spijt. Na het stoppen met de studie wilde ik hoofdredacteur van Profiel worden bij de Bouwbond. Werd me niet gegund, ik werd scholingsmedewerker. Daarna voorlichter. Bij de FNV werd ik in 1999 weggekocht om de euro in te voeren.’
 

Journalisten en voorlichters zijn elkaars natuurlijke vijanden?

Jeroen Sprenger

Jeroen Sprenger tijdens het interview in Hesp, Weesperzijde, Amsterdam, de oude stamkroeg van de Volkskrant-redactie, maart 2014

‘Ik heb altijd m’n best gedaan daarin iets te betekenen. Maar de argwaan, het wantrouwen vanuit de journalistiek, daar is niet overheen te komen. Sinds juli vorig jaar schrijf ik aan een boek, De moeizame slag om het publiek vertrouwen. Die heb ik altijd gevoerd, maar bij lange na niet gewonnen. Bij de NVJ werd ik weggeblazen, hoewel communiceren een vak is dat ons zou moeten binden.’

‘Toen hij overleed, was ik nog geen voorlichter. Hij schreef in z’n vrije tijd voor Ruim Zicht het KAB-blad. Dat kon toen nog gewoon. Zoals hij tot aan z’n dood het parochieblad volschreef. En hij liet Wibo daarvoor een plaatje maken. ‘Ik weet wel dat hij over en weer begrip probeerde te kweken bij de katholieke bond voor vrije journalistiek, bij de krant voor vakbondsbeleid. Binnen de krant was hij ook praatpaal in zaken als redactieraad, pensioen, ziekenfonds. Zoals mijn moeder actief was met allerhande charitatief werk in de parochie en de stad Utrecht. Ook zij had dat van huis uit meegekregen: opa was kaderlid van de Bouwbond Sint Jozef in Amsterdam. ‘Zo heb ook ik mijn klusjes buitenshuis, zoals deelraadpolitiek, school, kindermishandeling. Waarom zou je het laten als je de kans hebt. En eerlijk is eerlijk: ik wilde ook een netwerk hebben, mocht ik onverhoopt uit mijn baan gegooid worden. Vaak genoeg meegemaakt bij anderen. Dat raad ik mijn kinderen ook aan: niet monomaan met je werk bezig zijn, ook iets daarbuiten opbouwen.’
 

Jullie waren notoir katholiek?

Willem Sprenger

Willem Sprenger, van 1946 tot 1979 journalist bij de Volkskrant

‘Zeven kinderen, valt nog mee. Advocaat, historica, voorlichter, verpleegkundige, hoofdtechnicus ziekenhuis, machinist, ict-adviseur, bankmedewerkster. Ik ben tot mijn twaalfde misdienaar geweest, zelfs nog in het Militair Hospitaal tegenover ons huis, maar heb helemaal niets meer met het instituut kerk. Ik leef nu veertig jaar in zonde met mijn geliefde. Als het mijn moeder verdriet mocht hebben gedaan, zij heeft er nooit iets van gezegd.’


Nog eens: je vader en jij moeten over het vak hebben gesproken.

‘We waren het altijd betrekkelijk snel met elkaar eens. In 1976 – ik was net bij de Bouwbond – zat ik met hem hier in Hesp en vertelde trots wat ik ging doen. Harry Rodenburg, financiële redactie, smaalde snerend op het eeuwige gemarchandeer door vakbondsmensen: deugde niks van. Mijn vader reageerde fel: ‘Jeroen kan niet marchanderen!’ Ik heb me wel erfelijk belast gevoeld, dat ik dat allemaal moest waarmaken.
‘Vanaf de Folia-tijd hebben we natuurlijk veel over journalistiek gesproken. Maar je moet je realiseren: ik ben 29 en dan valt hij weg, 62 jaar oud. Mijn glorietijd heeft hij dus niet meegemaakt. Later waren er momenten dat ik nog graag met hem had willen praten. Je kan het sentimentele ouwe koek vinden, maar ik heb toch dingen van hem geïncorporeerd in mijn voorlichterswerk. ‘Zo was mijn vader woedend toen zijn beste maatje Henny ten Brink als voorlichter van het NKV – mijn verre voorganger dus – rechtstreekse omgang tussen bestuurders en journalisten verbood. Als hoofd voorlichting FNV wilde ik daarin anders opereren. Hoewel de journalistiek ook mij zal verwijten dat ik deuren op slot heb gedaan, zie ik dat zelf genuanceerder: de hele journalistieke wereld in Den Haag is veranderd.

‘Ik herinner me ook dat mijn vader als correspondent Utrecht deals maakte met de voorlichters van politie en Nederlandse Spoorwegen: samen een telefonische sneeuwbal opzetten zodat iedereen op tijd bij de brand kon zijn. ‘Aan zulke afspraken heb ik ook altijd belang gehecht. Journalisten netjes ontvangen, niet buiten in de regen laten staan, waar de RVD wel een handje van had. Maar met de huidige generatie journalisten is dat ondoenlijk.’


Daar hebben jullie voorlichters het zelf naar gemaakt.

‘Veel journalisten hebben een enorm gebrek aan zelfkennis, aan kennis van de stand van zaken in de media als zodanig. Zij verkeren in een situatie van doodsnood om te overleven. Het sterkst in de papieren journalistiek. Ze moeten zich manifesteren. Journalisten zeggen: het voorlichtingsapparaat is uitgebreid. Een regelrechte leugen! Het is kleiner geworden. Ik heb er zelf aan meegewerkt. Het aantal journalisten dat in Den Haag rondloopt voor een quootje is enorm toegenomen. Op mijn beurt probeer ik mediabeluste bewindslieden te behoeden voor Pauw & Witteman. Hun kiezers kijken daar namelijk niet naar.’
 

Waarom is jouw vader eigenlijk geen hoofdredacteur geworden?

‘Dat zat niet in hem. Hij was geen leidinggevende voor een grote groep mensen. Inderdaad, ik wel, zo’n zeventig man. Heb ik misschien van moederskant? ‘Mijn vader had wel het inzicht, niet de persoonlijkheid om ook vervelende gesprekken te moeten voeren. Diep in zijn hart was hij daarvoor te aardig. Sociaaleconomisch en politiek gezien progressief, altijd PvdA gestemd, ook toen de hele krant nog KVP was. ‘Maar voor het leiden van een krant was hij, algemeen maatschappelijk, misschien te conservatief. Anders dan bijvoorbeeld directeur Jan van Ginkel, die op de troepen vooruit liep, had mijn vader ook niets met technische vernieuwing. Vond hij te ingewikkeld. Maar dat was echt nodig, zoals ik zelf heb ervaren en doorgevoerd.’

‘Toen mijn vader vanuit Utrecht terugkwam naar Amsterdam, werd hij, naast zijn gewone werk, in 1962 secretaris van Lücker: moeilijke brieven beantwoorden. Toen ook begon hij zijn rubriek Sociale Actualiteiten, opgestart door de wijdlopige Jan Mertens. Daar heeft vader nog een onderscheiding voor gekregen. ‘Hij was er trouwens trots op dat hij niet bij Lückers afscheid is geweest.’

‘Daarna moest er een doctorandus komen als hoofdredacteur. Dat werd Jan van der Pluijm. Dankzij mijn moeder. Die attendeerde mijn vader erop dat hij beschikbaar was. Zo kwam hij naar Amsterdam. Dus ja, in die periode van doctorandussen had mijn vader met zijn handelsavondschool alleen daarom al niet veel meer kunnen worden.’


Maurits Schmidt

__________

Eerder gepubliceerd in de Volksknar, nr 238, 3 maart 2014